Thema 3: piramides en koningsgraven

‘s Morgens vroeg, als de nevel nog in het slapende Nijldal hangt, zijn de piramides op de woestijnplateaus langs de rivier al warm van de zon. Midden op de dag schitteren ze je tegemoet, alsof de zonnegod op het zinderende zand is neergedaald om zijn macht te tonen. Zo moet het vijfenveertig eeuwen geleden zijn geweest, toen de piramides hun gladde kalkstenen deklaag nog hadden. De bekleding is inmiddels grotendeels verdwenen geroofd of gerodeerd. De hellingen zien er nu ruw gemetseld uit. Maar de aantrekkingskracht is gebleven. Al eeuwenlang vormen de piramides het middelpunt van de toeristenindustrie in Egypte.

Ritueel centrum

De oude Egyptenaren zagen de piramide als een trap naar de hemel, die de overleden koning kon bestijgen om het hiernamaals binnen te gaan. Het bouwwerk werd ook gezien als een afbeelding van de oerheuvel waaruit alle leven was ontstaan en die ook symbool stond voor de overgang van het rijk der levenden naar het dodenrijk. Als ritueel centrum waren de koningsgraven van groot belang. Ze vormden een eenheid van hemel en aarde waarin het mysterie van dood en wedergeboorte besloten lag.

Tempels rond de piramide

Dat kwam ook tot uitdrukking in de wegen en gebouwen eromheen, zoals bij de beroemde piramide van Cheops, vlak bij Caro, een vierkant ommuurd complex met een dodentempel, een daltempel, een kleine satellietpiramide, verschillende bootputten, drie koninginnenpiramides en rijen mastabas (graven in de vorm van een bank) voor prinsen, hovelingen en hoge ambtenaren. In de tempels werd de overleden koning vereerd, beneden in de daltempel door zijn onderdanen, boven in de dodentempel door priesters.

Kuilgraven

De piramidebouw, westelijk van de Nijl aan de rand van de woestijn, heeft een geleidelijke ontwikkeling doorgemaakt. De koninklijke begraafcultuur in het oude Egypte begon met de kuilgraven in de pre-dynastieke periode. Deze graven werden bedekt met een heuvel van zand en grind. Vlak voor de eerste dynastie (2900 v. Chr.) bestonden de vorstelijke graven uit lemen kisten met verschillende kamers. Tijdens de eerste twee dynastieën kwam deze indeling in koningsgraven op een andere manier terug. De tombes lagen diep in de woestijn bij de hoge rotsen van Abydos (westelijke Nijloever, midden-Egypte). Elke tombe werd gemarkeerd door twee zuilen. Met hun open binnenplaatsen en lemen muren vormden ze de architectonische voorlopers van de piramide.

Trappenpiramide

De zestig meter hoge trappenpiramide van de farao Djoser (2640 v. Chr.) in Sakkara, dertig kilometer van Caïro, was de eerste piramide en de voorbode van het klassieke piramidetijdperk tijdens het Oude Rijk (2543-2120 v. Chr.). Het was ook het eerste van steen gemaakte bouwwerk ter wereld. Op een twintig kilometer lange strook langs de archeologische sites in Giza, Aboesir, Sakkara en Dahsjoer, ten westen van de toenmalige hoofdstad Memphis en twintig kilometer zuidelijk van Caïro, staan eenentwintig grote piramides uit die periode, als wachtposten in het gelid. Rondom het graf van de koning lagen in lange rijen de graven van zijn ambtenaren en hovelingen, die het was vergund hun meester ook in het hiernamaals te dienen. Ten tijde van het Oude Rijk hadden deze privé-graven de vorm van een bank, de mastaba, waarin zich een kleine offerkapel bevond. Hier werden voedsel en drank neergezet voor de overledene. In de ondergrondse grafkamer rustte de dode in een stenen sarcofaag of een houten lijkkist.

Gladde piramide

Een eeuw na koning Djoser maakte de trappenpiramide langzaam maar zeker plaats voor piramides met min of meer vlakke zijden. De grootste daarvan is de piramide van Cheops (2540 v. Chr.), 146,6 meter hoog en 5,3 hectare groot, met een inhoud van ruim 2,5 miljoen kubieke meter. Het is een van de drie piramides van Gizeh, de beroemdste van Egypte, vlak bij Caïro. Naast dit monument staat een reusachtige, uit rots gehouwen Sfinx, een koningskop op een leeuwenlijf, die de macht van de farao symboliseerde. Zoals ook de piramide dat deed. Sommige wetenschappers gaan ervan uit dat veranderende geloofsinzichten bepalend zijn geweest voor de overgang van de trappenpiramide naar de ‘gladde’ piramide. De trappen naar de hemel en de sterren zouden daarom zijn vervangen door een bouwwerk dat een afspiegeling moest zijn van de stralen van de zon. De overleden farao kon dan langs de zonnestralen opstijgen naar het hemelse rijk.

Piramidebeheer

De piramides werden in stand gehouden door religieuze stichtingen die giften ontvingen – mensen, landerijen en producten waarmee ze het beheer over de bouwwerken konden blijven uitvoeren. Ook vormden de piramides een verzamelpunt voor vee en landbouwproducten die vanuit de landerijen werden aangevoerd om te worden verdeeld onder arbeiders, priesters en tempeldienaren. In die zin fungeerde de piramide als economische motor en tijdens het Oude Rijk (2543-2120 v. Chr.) als katalysator voor de binnenlandse kolonisatie en ontwikkeling van Egypte als staat. Bij de meeste piramides van vóór het Oude Rijk bevindt de ingang zich aan de noordkant, in de richting van de Poolster, die nooit uit de hemel zou verdwijnen en dus een geliefd oriëntatiepunt was voor de overleden koning. Kort voor het Oude Rijk werd het oosten belangrijker doordat de verering van de zon aan invloed won.

Geen bewijs voor slaven

De piramides waren ingedeeld in verschillende vertrekken. Op de begane grond werden vaak de grafgiften bijgezet. In de grafkelder rustte de farao. Bij sommige piramides waren de kamers versierd met spreuken die betrekking hadden op de wedergeboorte van de farao na zijn dood. Uit teksten kon worden afgeleid dat de piramide was gebouwd om het lichaam van de farao voor de eeuwigheid te bewaren. Daarom besteedden de Egyptenaren veel zorg aan zijn graf. Een hardnekkige opvatting is dat de piramides door slaven en joodse gevangenen zijn gebouwd. Hoewel het een geliefd thema is in films en boeken, is daar geen bewijs voor gevonden. Er zijn dorpen van piramidebouwers blootgelegd die niet de indruk wekken dat zij slaven waren. Aannemelijker is dat zij als professionele ambachtslieden de piramides hielpen bouwen.

Rotsgraven

Tijdens de Eerste Tussenperiode (2118-1980 v. Chr.) viel het land uiteen en raakte de piramidebouw in het slop. In het Middenrijk (1980-1760 v. Chr.) werd de eenheid hersteld en lieten de koningen weer piramides bouwen. Vaak werden ze opgetrokken naar het voorbeeld van de piramides uit het Oude Rijk, met ruwe kalksteenblokken en een opvulling van zand, puin en kleisteen. Aan het eind van het Middenrijk leek de piramide als koningsgraf te verdwijnen. In het Nieuwe Rijk (1539-1077 v. Chr.), een periode van snelle materiële veranderingen, besloten de koningen te stoppen met de piramidebouw. In plaats daarvan lieten zij graven uit rotsen hakken waarin farao’s en hoge ambtsdragers te ruste werden gelegd.