150 Griekse en Romeinse beelden

De collectie van het museum bestaat uit maar liefst 150.000 voorwerpen. Dat is uitzonderlijk veel, zeker als je bedenkt die verzameling van start ging met een erfenis die de Universiteit van Leiden in 1744 kreeg: 150 Griekse en Romeinse beelden.

13 juni 1818

De benoeming van de jonge Caspar Reuvens (1793-1835) tot hoogleraar archeologie in Leiden, op 13 juni 1818, wordt gezien als de stichtingsdatum van het Rijksmuseum van Oudheden. Het heette toen Archaeologisch Cabinet der Hoogeschool, de plaats waar de collectie oudheden van de Leidse universiteit was ondergebracht. Reuvens werd meteen ook directeur van dit Cabinet.

Nieuw: een nationaal museum

Koning Willem I heeft in het ontstaan van het museum een grote rol gespeeld, want hij vond de oprichting van nationale musea belangrijk voor zijn nieuwe koninkrijk. Het was de tijd dat mensen zich meer gingen interesseren voor het verleden. Het besef groeide dat het belangrijk is om kunst- en cultuurschatten te presenteren en voor het nageslacht te bewaren. Net als in andere Europese landen werden daarom nationale musea in het leven geroepen: plaatsen waar belangrijke collecties worden verzameld en bewaard, en waar het publiek ze kan bekijken.

De eerste expositieruimte

Een eenvoudig pand aan de Houtstraat diende in 1821 als eerste expositieruimte van het Leidse Cabinet, dat in de loop van dit decennium werd omgedoopt tot Museum van Oudheden. Het werd echter al snel te klein, vanwege de enorme verzameldrift van directeur Reuvens. Hij was een bevlogen man, die speciale ‘kunstagenten’ eropuit stuurde om objecten in het buitenland aan te kopen. Tot 1830 maakte het museum een ongekende bloeitijd door. Er werd veel verzameld en grote, belangrijke collecties werden in deze periode aangeschaft. Het museum had hiervoor ruime overheidsmiddelen tot zijn beschikking, maar na 1830 werden die om politieke redenen minder.

Moeilijke jaren

Reuvens, pionier binnen de jonge wetenschap van de archeologie in Nederland, overleed vroegtijdig in 1835. Zijn opvolger Conrad Leemans (1809-1893) had het een stuk moeilijker, vanwege de onzekere financiële, economische en sociale situatie in Nederland en Europa. Musea kwamen een tijd lang op het tweede plan. Het museum was inmiddels verhuisd naar een pand aan de Breestraat in Leiden, maar de collectie groeide een tijd lang vooral nog dankzij schenkingen en erfenissen. Pas vanaf de jaren zeventig van de negentiende eeuw kwam er weer meer geld beschikbaar voor erfgoed en musea.

De collectie breidt uit

In 1867 duikt voor het eerst de naam Rijksmuseum van Oudheden op in de annalen. In het museum waren collecties van oude, ‘verdwenen’ culturen bij elkaar gebracht. In de beginjaren waren dat grotendeels objecten uit de Klassieke Oudheid en het oude Egypte. Voor veel mensen waren dit de belangrijkste en interessantste culturen uit de oudheid. Later in de negentiende eeuw kregen langzamerhand ook de culturen uit het oude Nabije Oosten hun eigen plaats.

Nederlandse collectie

In de tweede helft van de negentiende eeuw werden steeds vaker professionele opgravingen in Nederland georganiseerd, vooral door het Rijksmuseum van Oudheden zelf. Met de belangrijkste vondsten uit eigen bodem erbij, groeide de Nederlandse collectie van het museum enorm.

Bijstellingen

In het begin van de twintigste eeuw werd het verzamelbeleid bijgesteld. Vanwege de opkomst van volkenkundige musea en om te voorkomen dat het museum uit zijn voegen zou barsten, besloot men zich te beperken tot wat nu nog steeds de collectiegebieden zijn: het oude Egypte, de Klassieke Oudheid, het oude Nabije Oosten en het vroege Nederland. De Indische en Amerikaanse objecten werden in 1903 overgedragen aan het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden. In 1918 verhuisde het museum naar het huidige pand aan het Rapenburg.

Nieuwe spelregels

Uitbreiding van de collectie kwam in de twintigste eeuw voornamelijk tot stand via schenkingen (de Egyptische tempel in de centrale hal was een gift van de Egyptische overheid), erfenissen en gerichte aankopen. Dat laatste verliep niet meer zo ongecompliceerd als in de negentiende eeuw, toen een zak geld en toestemming van plaatselijke autoriteiten meestal voldoende waren voor legale aankoop van objecten. In de twintigste eeuw kwamen daar officiële verdragen tussen landen voor in de plaats.

Archeologie in Nederland

In de twintigste eeuw werden ook steeds meer voorwerpen uit de Nederlandse bodem gehaald. De massale bouwwerkzaamheden in Nederland leidden steeds vaker tot archeologisch onderzoek en archeologen gingen gerichter en professioneler te werk dan voorheen. Vondsten van nationaal belang werden nu per ministeriële toewijzing toegevoegd aan de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden.

Zelfstandigheid

In 1971 werden de bestuurlijke banden met de Leidse Universiteit verbroken. De Nederlandse Staat ging het museum subsidiëren en werd eigenaar van de collectie. Sinds 1 juli 1995 is het museum een zelfstandige stichting die het archeologische deel van de rijkscollectie beheert en tot taak heeft deze voor een groot publiek toegankelijk te maken. De collectie groeit nog elk jaar door middel van schenkingen, erfenissen en gerichte aankopen door het museum.

Archiefwebsite zaal Breestraat

Een tentoonstellingszaal in het gebouw aan de Breestraat, rond 1918